
Nadat de rust is hersteld, krijgen de militairen huizen toegewezen. Een kolonel die na een heroïsch leven bedlegerig is geworden, wordt in een afgelegen haciënda verzorgt door zijn vrouw Eva. Dan zit er op een dag ineens een verwaarloosde man in haar moestuin. Iemand die zwijgt en niet beweegt.
Pijn, wreedheid en mededogen
Carrasco: ‘In elk boek dat ik schrijf, wil ik mijn verbondenheid met de plek waar ik geboren ben onderzoeken. De plek waar je – vaak tegen wil en dank – toch geworteld bent. De afkomst waar je op een gegeven moment ook vrede mee moet zien te krijgen. Het enige waar je echt op kunt terugvallen. Ik was jaren geleden bezig in een moestuin, op een plek ver van mijn geboortestreek. Ik woelde met mijn handen in de aarde, ik bekeek elke vrucht van het land voordat ik die in mijn mand legde. Toen kreeg ik een heel fysieke sensatie. Het idee voor een literair experiment. Ik wilde een man portretteren die ontdaan is van alles, van zijn land, van zijn cultuur, van zijn familie, zijn vrouw en kind, van al zijn waarden, van al zijn emoties. Men heeft van hem een dier gemaakt. Op die manier kon ik zijn pijn, de pijn van de bezetting, van de ontworteling heel helder weergeven.’

Moestuin
‘Ja, ik heb soms in De grond onder onze voeten een naam van een plaats laten vallen, een bergdorp in Zwitserland bijvoorbeeld, maar dat is eerlijk gezegd juist om de lezer even op het verkeerde been te zetten en ook wakker te schudden. Het is geen Russisch, geen Engels, geen Duits imperium. Het is de metafoor voor alle onderdrukking. In de tijd dat de Romeinen Spanje hadden bezet, werden grote gebieden ontbost, die kaalslag heeft gezorgd voor enorme droge gebieden. De beroving van geboortegronden. Net zo goed kun je het in die tijd laten spelen.’
‘Wanneer Eva de man opmerkt die roerloos tegen haar hek zit, is ze in eerste instantie vijandig gezind, wil ze hem met het geweer wegjagen. Maar in de loop van de tijd, wanneer de man zichzelf als het ware ingraaft in de moestuin, begrijpt ze langzaam wat deze man vertegenwoordigt, wordt ze zich bewust van de schuld. Hij vertegenwoordigt de slachtoffers, zij de daders. Ze woont in het nieuwe paradijs, met een prachtig huis, omringd met bloemen, met een rijke moestuin. Maar het is een gestolen paradijs.’
‘De man is teruggekeerd naar zijn geboortegrond, de plek waar de botten van zijn voorouders zijn begraven. De plek waar nu de bezetter woont, de bezetter die de aarde heeft ontheiligd. Het is het enige dat hem nog rest. Daarom graaft hij zich ’s avonds in tussen de moesbedden. Daar vindt hij nog iets van troost. Het maakt voor hem de cirkel rond.’

‘Eva is benieuwd wat deze koppige man haar wil vertellen. Zij begint uit zijn gemurmelde flarden tekst zijn verhaal te construeren. Zij wordt zijn geschiedschrijver. Langzaam wordt duidelijk dat de man Leva heet. (De bijnaam van mijn grootvader. Op deze wijze heb ik mijn eigen geschiedenis ingebracht.) Ze gebruikt haar verbeelding, haar gevoel, onderzoekt al haar ongemak en schrijft op die wijze ook haar eigen verhaal. Haar in de strijd gesneuvelde zoon krijgt ook een plaats “in zijn geboortegrond”, in haar woorden namelijk. Aan het einde is zij getransformeerd tot een bewuster persoon. De enige die zichzelf twijfel gunt. Twijfel maakt je tot een mens. Dat geldt ook voor de creativiteit. Het moment dat ik niet meer twijfel, niet meer kritisch ben over mijn eigen schrijven, stop ik. Ik leer over mijzelf wanneer ik schrijf. Dat is de reden waarom ik überhaupt schrijf. Het leven is een leerproces, het schrijven ook.’
‘De pijn van de man, van het slachtoffer, is deels getransformeerd naar de vrouw. Een gedeelde pijn. Maar ze blijft ambivalent. Ze probeert Leva ten slotte te beschermen, maar wil ook door de consul niet van haar land en uit haar huis worden verdreven. Ze is geen heldin. In die zin vertegenwoordigt ze mij. Ik heb geen sterke overtuigingen, word voortdurend geregeerd door twijfel. Ik ben ook geen held. Al hoop je dat altijd in de ogen van tenminste je kinderen wel te zijn.’
Twee gemengde verhalen

‘Na het succes van De vlucht had ik een vervolg kunnen schrijven. Het hoofdpersonage, de jongen, draag ik toch de hele tijd met mij mee. Ik had kunnen melden dat hij in leven is, een heel nieuw bestaan voor hem kunnen schetsen. Maar ik geloof niet in de gemakkelijke weg, moet mijzelf als schrijver blijven uitdagen, wil in mijzelf nieuwe landschappen ontdekken. Ook al zijn die gebieden ruw en duister.’